Gestorven door uitputting 

Jozef Colleije

Geboren 27 juli 1921 te Eys. Eind jaren ’30, begin ’40 was hij in het kunstatelier voor keramiek in Tegelen. Aan een oproep om gevolg te geven aan de Arbeitseinsatz wilde hij ontkomen, reden waarom hij zich  aanmeldde voor de politieopleiding in Schalkhaar, waar hem duidelijk werd dat hij voorzichtig moest zijn met het uiten van zijn opvattingen. Na deze opleiding werd hij wachtmeester bij de politie. Ook hield hij zich bezig met de illegaliteit, vooral om mensen in nood de helpende hand te bieden. Zich bewust van de gevaren die hij daarbij liep, werkte hij bij voorkeur alleen. Hij hielp om krijgsgevangenen, piloten, studenten en Joden in veiligheid te brengen.

Wegens deze activiteiten en het voornemen met een vriend, student Wim Eikendal, naar Engeland te willen gaan om zich bij de geallieerde troepenmacht te voegen, werden beiden door verraad op 26 juli 1943 in Breda gearresteerd. Hij werd verdacht van het doden van een SS-politieman en het laten onderduiken van een joods meisje. Tijdens de verhoren gaf hij ondanks mishandelingen geen kik; Jozef zat maar kort gevangen in Breda om vervolgens naar Maastricht te worden overgebracht. Hier wist Jozef blindedarmontsteking te veinzen die hem gedurende wekenlang een beter verblijf in het ziekenhuis bezorgden. Met zijn vriend Wim verbleef hij hier in onzekerheid over nieuwe verhoren die evenwel uitbleven. Na maanden werden beiden overgebracht naar de gevangenis van Scheveningen (het ‘Oranje Hotel’), waar ze een half jaar ingesloten zouden zitten. Hier werd Jozef verhoord, mishandeld en namen zijn krachten verder af door gebrek aan eten, rust en warmte. Nadien werd hij overgebracht naar kamp Vught, waar hij ziek werd. Verzwakt, ziek en met koorts onderging hij begin september 1944 een barbaarse meerdaagse reis zonder eten of drinken. Hij meende te zullen sterven, maar herwon zijn kracht door gebed en Godsvertrouwen.

Het transport leidde naar het concentratiekamp Sachsenhausen. Daar belandde Jozef in de ziekenbarak waar hij warempel enigszins opknapte. In februari 1945 werden de gevangenen ijlings overgebracht naar andere kampen, Colleije naar Mauthausen. Hier maakte hij de verschrikkelijkste kampellende door, amper met een pen te beschrijven. Hij overleefde de ziekenboeg, waar de gevangenen met bosjes stierven, evenals het zware werk, de slechte voeding en het gebrek aan kleding, wasgelegenheid en de afranselingen. Na twee gruwelijke maanden met gebrek aan alles en voortdurend balancerend op het randje van ultieme uitputting, maar toch telkens troost en kracht vindend in het geloof, werd Jozef eind april 1945 bevrijd. Voor herstel werd hij voor ruim een jaar overgebracht naar het Zwitserse kuuroord Davos. Van daaruit keerde hij terug naar Nederland waar hij bij zijn ouders in Wijlre verbleef en in het huwelijk zou treden met een verpleegster die hem eerder had bijgestaan en die hem een zoon zou schenken. Maar herstel zat er niet meer in; toen hij vervolgens met door tuberculose aangetaste longen ook nog een hersenvliesontsteking kreeg, was zijn lot onafwendbaar.

Jozef is op 25 januari 1949 in Nijmegen overleden als gevolg van de in de gevangenissen en kampen opgelopen verzwakking en uitputting en vervolgens begraven te Eys. Daar zijn ouders nadien in Simpelveld kwamen te wonen, is hij hier ook aangemerkt als oorlogsslachtoffer. Hij liet echtgenote Suze Sparreboom en zoontje Jo achter.